FOKSUK
WEER
CHESS
PUZZLE
GAMES

dinsdag 17 april 2012

Automatisch later met pensioen

Als Drees en Suurhoff een halve eeuw geleden de pensioenleeftijd hadden gekoppeld aan de levensverwachting, dan zaten Rutte, Wilders en Verhagen nu niet te zweten in het Catshuis. Deel 1 uit een serie van Gemiste Kansen.

Den Haag, 17 maart 1947. Minder dan twee jaar na de bevrijding verdedigt minister van Sociale Zaken Willem Drees zijn Noodwet Ouderdomsvoorziening in de Tweede Kamer.
Die wet geeft alle Nederlanders – met uitzondering van alcoholisten, landlopers en getrouwde vrouwen – op 65-jarige leeftijd recht op staatspensioen.
Kamerleden hebben veel vragen over de betaalbaarheid van de nieuwe regeling. De CPN vindt de uitkering juist te laag. Maar uiteindelijk stemt de Kamer vóór de wet. Wat tijdens de parlementaire behandeling niet aan de orde komt, is de leeftijd waarop de nieuwe uitkering ingaat.

Punt van aandacht
Als in 1956 de opvolger van de Noodwet, de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt ingediend, is de pensioenleeftijd wel een punt van aandacht. In de Memorie van Toelichting bij de wet, vraagt Drees’ opvolger Ko Suurhoff of het, vanwege de stijging van de levensduur van 65-jarigen, “gewenst is tot verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar over te gaan.”
Suurhoff beantwoordt die vraag ontkennend. Het is maar de vraag of “de hogere levensduur met een verhoging van het prestatievermogen van 65-jarigen gepaard gaat”, stelt hij.
Maar is dan het toenemende aantal gepensioneerden en geen reden de pensioenleeftijd te verhogen, om zo de betaalbaarheid van de regeling te garanderen? Nee, vindt Suurhoff, want bij de huidige leeftijdsgrens blijft “de werkgelegenheid voor jongeren op peil”.

In beton gegoten recht
In de nieuwe ouderdomswet van 1957 blijft de pensioenleeftijd dus op 65 jaar. Er komt geen koppeling met de oplopende levensverwachting. Een gemiste kans, weten we 55 jaar later. De gemiddelde Nederlander werd al ouder en ontving al meer jaren een AOW-uitkering. Maar het pensioen op 65-jaar was een in beton gegoten recht geworden, waaraan niet meer viel te tornen.
Zelfs nu het een halve eeuw later zonneklaar is dat Nederlanders langer moeten werken om de AOW betaalbaar te houden, komt de politiek niet verder dan een verhoging naar 66 jaar in 2020, en naar 67 in 2025. Die verhogingen zijn net genoeg om de toename van de levensverwachting in de komende jaren bij te houden.

9 miljard euro goedkoper
Wat als Drees of Suurhoff in AOW-leeftijd wél hadden gekoppeld aan de levensverwachting? Hoeveel had dat nu voor de begroting uitgemaakt? Het korte antwoord luidt: dan hoefde men in het Catshuis nu nauwelijks nieuwe bezuinigen te verzinnen. De AOW was een kleine 9 miljard euro goedkoper geweest.
In de eerste decennia na de invoering van de AOW had koppeling aan de levensverwachting nog niet zoveel opgeleverd. In 1957 bedroeg de levensverwachting voor de gemiddelde 65-jarige een kleine 15 jaar (iets meer voor vrouwen, iets minder voor mannen). Pas zestien jaar later was dit met een jaar opgelopen. Wie in 1973 65 jaar werd zou gemiddeld nog 16 jaar leven.
In 1997 was dit 17 jaar. De 18 jaar werd bereikt in 1997, 19 jaar in 2005. En in 2010 kwam de gemiddelde levensverwachting voor een 65-jarige (afgerond) uit op 20 jaar. (Zie IN BEELD Langer leven, langer werken)

Pensioenleeftijd naar 70 jaar
Bij een koppeling aan de levensverwachting, was de AOW-leeftijd dus al in 1973 verhoogd naar 66 jaar. In 1980 ging Nederland met 67 jaar met pensioen, in 1997 met 68 jaar, in 2005 met 69 jaar en vanaf 2010 was 70 jaar de wettelijke AOW-leeftijd.
De 874.000 nog in leven zijnde mannen en vrouwen die geboren werden tussen 1941 en 1946, zouden op 1 januari 2012 nog niet met pensioen zijn geweest. Dat had de schatkist dit jaar aan AOW-uitkering een bedrag van ongeveer 8,7 miljard euro hebben gescheeld. Bijna 9 miljard, het bedrag dat Rutte, Verhagen en Wilders in het Catshuis proberen bij elkaar te schrapen.
Als de Tweede Kamer-leden in 1946 bij Drees hadden doorgevraagd naar de toekomstige levensverwachting, of als de parlementariërs in 1956 de kromme redeneringen van Suurhoff over werkgelegenheid voor jongeren niet hadden gevolgd, koerste Nederland nu comfortabel af op een begrotingstekort van minder dan drie procent van het bbp. [Z24]

0 reacties :

Een reactie posten